Tuesday, September 29, 2009

Hoofddoekjes en boerka's: onbenullig of belangrijk?




Dit is de eerste van een reeks korte opstellen waarin overeenkomsten en verschillen tussen enerzijds de christelijk-liberale Nederlandse cultuur, en anderzijds de Islamitisch-theocratische moslimcultuur worden belicht.


Ter toelichting op de titel: in de pers maar ook in de literatuur (bv. Joris Luyendijk in zijn boek "Tipje van de sluier") wordt betwist dat er een "Nederlandse" of een "Islamitische" cultuur zou bestaan. Natuurlijk zijn er binnen de Islam en binnen Nederland verschillende culturen te onderscheiden, maar al die culturen en subculturen hebben toch elementen die hen tot één nationale c.q. internationale cultuursamenbinden. In een van de volgende bijdragen kom ik daar op terug.


De vrijheid van godsdienst is een beginsel dat de vrijheid van een individu of gemeenschap ondersteunt om haar of zijn godsdienst of levensovertuiging te uiten in onderwijs, handelingen, eredienst en en voorschriften. (Artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens). Het hoofddoekje is in een aantal Europese landen en Turkije zelf een heet hangijzer geworden. Een hangijzer, omdat hier een concreet en tastbaar onderwerp voorhanden is om te “getuigen”. Des te meer geldt dit natuurlijk voor de boerka. Volgens het bovengenoemd artikel is iedereen vrij om een hoofddoekje of boerka te dragen, toch levert het blijkbaar problemen op in landen die van oudsher bekend staan om hun tolerantie voor de diverse godsdiensten. In België bijnvoorbeeld is het hoofddoekje onderwerp van politieke en maatschappelijke discussie, terwijl de lange rokken van de pastoors en de hoeden en vlechten van orthodoxe Joden daar nooit een probleem waren. Voor België en Frankrijk betekent “scheiding van Kerk en Staat” en “godsdienstvrijheid” dat de openbare ruimte vrij zou moeten zijn van godsdienstige uitingen. Dat is dus niet overeenkomstig de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en bovendien inconsequent want tot de massale immigratie van moslims gold dit blijkbaar niet voor priesters en orthodoxe Joden.
Nederland kent sinds de Verlichting eveneens een intolerante traditie, maar hier was het tonen van godsdienstige tekens en symbolen in de openbare ruimte uitsluitend toegestaan aan protestanten in het midden en noorden van het land, slechts in het zuiden eveneens aan de Rooms-Katholieken. In de tijd die aan de verzuiling voorafging, was de Nederlands Hervormde Kerk de bevoordeelde kerk, d.w.z. hoge ambtenaren moesten Nederlands Hervormd zijn, zelfs de koning (Willem I) bemoeide zich met het opstellen van regels voor deze kerk. Nog tot de grondwetswijziging van 1989 bestond in Nederland het processieverbod voor protestantse gebieden. De Hoge Raad achtte dit in 1962 niet in strijd met het hierboven aangehaalde artikel uit de Universele verklaring van de rechten van de mens, ondanks ook de in de Grondwet verankerde vrijheid van godsdienst.
Ten tijde van de Republiek, toen de Gereformeerde Kerk (de voorloper van de Nederlands-Hervormde kerk en de veelheid van denominaties die wij “protestanten” noemen) een geprivilegieerde positie innam, benaderde ons land het staatskerksysteem. Volgens artikel 36 van de Nederlandse geloofsbelijdenis (1561) was het de taak van de overheid ‘om te weren en uit te roeien alle afgoderij, en valse godsdienst, om het rijk des antichrists te gronde te werpen’. In 1796 werd de scheiding van kerk en staat een feit. De financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs bij de grondwetsherziening van 1917 markeerde het begin van wat de verzuiling is gaan heten. Het betekende dat vier levensbeschouwelijke hoofdstromingen elkaar particulier verketterden, maar in het openbare leven en in het landsbestuur elkaar gedoogden en zelfs samenwerkten. Twee van die stromingen waren religieus (“confessioneel”) van karakter, twee seculier: Rooms-katholiek, protestants, liberaal en socialistisch. De twee seculiere overlapten ook nog eens voor een groot deel de twee confessionele, en binnen de vier waren ook diverse afsplitsingen en varianten te onderkennen.
Vooral de godsdienst bleek een splijtzwam. Orthodoxe dominees gruwden van het rooms katholicisme, en brachten dit over op de geloofsgenoten. Pastoors waren veel milder in hun oordeel over de protestantse orthodoxie, mogelijk vanuit de defensieve houding die zij in Nederland waren gewend aan te nemen tegenover de “officiële godsdienst”, de godsdienst van de watergeuzen en de Oranjes. Het dédain voor het Rooms-Katholicisme dat Willem I aan de dag legde was ook een belangrijke aanleiding tot de afsplitsing van België van Nederland. De tolerante Willem II kon dit niet meer goedmaken. België beschikte over een invloedrijke katholieke elite, die in Nederland lang zo sterk niet was. Deze elite moest weinig hebben van de protestantse machthebbers uit het noorden. Mogelijk vreesden zij ook het respect voor het gewone volk, eigen aan het protestantisme, en machtsverlies van de kerk die hen steeds ondersteunde. Zo heeft de katholieke bevolking in de provincies Limburg en Noord-brabant zich steeds moeten verdedigen en pas na 1917 verwierven de katholieken officieel volledig erkenning.
Sinds de zestiger jaren heeft een gestage afname plaatsgevonden van het gevoel bij een kerk of godsdienst te horen. Volgens het onderzoek Godsdienstige Veranderingen in Nederland (SCP, 2006) blijkt dat in het jaar 2000 62% van de Nederlanders niet verbonden was met een of andere kerk of godsdienst. Dit percentage loopt in 2020 op naar 72%. De Islam echter blijkt jaarlijks te groeien. In 2000 is 5% van de Nederlanders islamitisch. Dit loopt op naar 8% in 2020, een percentage dat nog 4 maal kleiner is dan dat van de christelijke kerken, en 9 maal kleiner dan het percentage onkerkelijken, die zichzelf overigens voor een onbekend, groot deel nog steeds “religieus” blijven noemen.
De Islam, zoals die beleden wordt door de meeste immigranten, verschilt wezenlijk van het christendom, niet alleen qua inhoud, maar ook qua beleving. De Islam komt voort uit de traditie van volkeren waar men zeer sterk op elkaar en op traditie is aangewezen. Familie en lokale overgeleverde gewoonten en gebruiken spelen een grote rol, er wordt sterk gehecht aan de groep waarvan men lid is, en (misschien wel daardoor) “voorkomen van gezichtsverlies” en “respect” zijn er belangrijke waarden. Dat gezicht wordt al snel verloren, want het aantal regels waaraan “men” zich te houden heeft, en die hun oorsprong vinden in de Koran (althans volgens de gangbare interpretaties onder het volk) is groot. Overtreding ligt steeds op de loer. Waarden die respect afdwingen en het groepsgevoel benadrukken, zijn veel sterker dan in Nederland van oudsher het geval was.
Deze islamitische instroom heeft bij binnenkomst en ook lang daarna geen enkel besef van de waarden en de geschiedenis ervan in Nederland. In Nederland worden elkaars godsdiensten, evenals het atheïsme, gerespecteerd, en houdt de staat zich buiten godsdienstige kwesties. In Nederland is men zeker niet gewend aan het opleggen van gedragsregels aan elkaar, behalve in de van oudsher orthodox-protestante dorpen in de Bible Belt. In de meeste Islamitische landen ziet een groot deel van de bevolking de sharia als ideale rechtssysteem, en de overheid als hoeder van de godsdienst, dus precies andersom als in ons land. Een aantal regeringen van die landen modelleert zich graag als Westerse democratie, maar moet wat dat betreft op eieren lopen om zich niet de woede van het volk op de hals te halen. In Irak, Iran en Afghanistan worden bv. verkiezingen gehouden, maar verkiezingen horen niet tot de culturele traditie van die landen, dus eindigen ze steevast in strijd vanwege vervalsingen en fraude, volkomen te goeder trouw begaan door mensen die vinden dat ze de duivel niet mogen helpen door hem de verkiezingen te laten winnen. In Egypte werden tijdens de afgelopen ramadan mensen gearresteerd omdat ze op straat overdag stonden te eten, hoewel in de Egyptische wet (naar westelijk model ingericht) niet staat dat dit verboden is.
In West-Europa wordt gegruwd bij de gedachte dat er door een overheid of geestelijkheid gedragingen worden opgelegd aan de hele bevolking, die gemotiveerd zijn vanuit een bepaalde godsdienst. De Islam wemelt van verplichtingen en verboden, en de overheid wordt geacht een aantal daarvan actief te ondersteunen door wetgeving, het liefst zagen velen in die landen dat de sharia onverkort zou worden aanvaard als de wetgeving van het land. Met name Iran heeft een revolutie doorgemaakt die precies omgekeerd was aan de Franse revolutie. In de Franse revolutie werden de priesters opgeknoopt door ongelovigen, in Iran knoopten de geestelijken de ongelovigen op.
De immigratie door de Islam heeft in West-Europa in het algemeen, en in Nederland in het bijzonder, gezorgd voor heroverweging van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Moet het een godsdienst worden toegestaan zich te uiten, als die godsdienst zich niet kan of wil verenigen met eveneens diezelfde Universele Verklaring in haar verplichtingen en geboden? Het hoofddoekje en de boerka worden gebruikt als tastbaar en dankbaar discussie-object. Dat veel moslims geen kaas hebben gegeten van godsdienstvrijheid als staatsrechtelijk principe, wordt duidelijk als men ziet dat men de gang naar de rechter en naar de Commissie Gelijke Behandeling wonderwel weet te vinden, en men zich beroept op vrijheden die men in eigen kring aan de eigen leden ontzegt. De rechter en de Commissie moeten moslims dikwijls in het gelijk stellen, zij moeten zich houden aan de Nederlandse wet. Veel Nederlanders reageren allergisch als zij merken dat, om enkele voorbeelden te noemen, een moslim-advocaat weigert op te staan voor een rechter (zijn geloof zou hem dat verbieden), een moslim-man weigert een vrouwelijke minister de hand te schudden (idem), een gesluierde vrouw wel uitkering ontvangt, maar weigert met onbedekt gelaat te solliciteren (idem).
Binnen de Nederlandse politiek en media woedt een discussie over het al dan niet tonen van begrip voor deze op zichzelf genomen onbenullige zaken. Ze zijn niet onbenullig, omdat ze een sterke symboolwerking hebben, namelijk minachting (zo voelen veel Nederlanders dat) voor de Nederlandse cultuur en geschiedenis. Het aantal gesluierde vrouwen is miniem, het krijgen van een hand volstrekt onbelangrijk en de rechter zal zich niet beledigd voelen als een advocaat weigert voor hem op te staan. Het gaat om de symboolwerking: jullie Nederlanders zijn onwetend en moeten je maar aan ons aanpassen, het gaat om ons heilig geloof, trouwens wij zijn ook Nederlanders. De strijd om het begrip hiervoor wordt ook gevoerd door de verschijning van een groot aantal boeken over wat de Islam en de Koran nu eigenlijk inhouden, en het opduiken van vele voorlichtende internetsites. Deze zijn alle bedoeld om begrip te kweken voor de Islam. De boeken en de sites gaan ervan uit dat een Nederlandse onkerkelijke of gelovig-christelijke lezer begrip kan opbrengen voor de vele riten, voorschriften en gebruiken zonder welke men geen goed mens zou kunnen zijn, en die zorgen voor het zielenheil van degene die ze navolgt. De ongelovige zegt dat allemaal niets en hij wil zich er ook niet in verdiepen, omdat hij geen persoonlijk probleem ervaart als hij ze niet kent, laat staan niet navolgt. Hij zal terecht zeggen dat in dit land vrijheid van godsdienst bestaat, en dat de moslim thuis en in de moskee mag doen wat hem goeddunkt, maar dat op het werk, op straat, in de omgangsvormen, in de winkels, op TV, in de restaurants en in het bank- en verzekeringswezen de wetten van ons land gelden en niet die van de Islam.
De aversie tegen landgenoten en immigranten die zich in hun kleding overduidelijk als moslim presenteren, ligt mijns inziens niet in de eerste plaats in de overlast door Marokkaanse jongens in de grote steden, maar vooral ook in het gebrek aan belangstelling die moslims aan de dag leggen voor Nederlandse cultuur, waarden en historie enerzijds, en anderzijds de Islam op een hautaine manier propageren als de grote heilscultuur voor individu en samenleving. Ideeën waarvan men in het westen reeds lang afscheid heeft genomen. Bovendien zien Westerlingen hoe moslims elkaar vermoorden (Sjieten en Soennieten) en in hun landen de niet-moslims het leven zuur maken.
Vandaar dat een hoofddoekjesverbod geen zin heeft. De moslimwereld zal zich door haar nadruk op respect en gezichtsbehoud, beledigd voelen en geen milliseconde nadenken over hoe een dergelijk verbod past binnen een welwillende, Westerse traditie. De jonge schoolgaande meisjes zullen ook hun hakken in het zand zetten, eventueel samen met hun ouders. Een hoofddoekjesverbod werkt polariserend. Ook wanneer zoals in Antwerpen er nog maar één middelbare school is die ze toestaat, moet ze blijven toegestaan. De school die het betreft, doet er beter aan de leerlingen op te voeden tot respect voor Westerse waarden en andere godsdiensten dan de Islam, dan roepen dat ze een “Islamitische school” dreigt te worden als ze het hoofddoekje niet verbiedt.
Het toestaan van hoofddoekjes past in een cultuur waarin de UVRM wordt gerespecteerd, en ook RK religieuzen en orthodoxe Joden hun kledij wordt toegestaan. Een uitkering aan een boerka-draagster moet m.i. worden geweigerd, evenals vrouwen uit banen kunnen worden geweerd waarin het niet-dragen van een hoofddoekje of de boerka, of het geven van een hand, als noodzakelijk wordt gezien voor het uitvoeren van het werk waarvoor men is ingehuurd.
Hoofddoekjes en de strijd erom zijn tegelijk ook een wapen in de handen van de algemeen-fundamentele, kosmopolitische stroming in de Islam die de verschillende subculturen in Islamitische landen aan het afzwakken is: overal hetzelfde model hoofddoekje, overal dezelfde jurken en kalotjes voor mannen, overal dezelfde strenge en zo letterlijk mogelijke interpretatie van de Koran. Een verbod van hoofddoekjes werkt deze stroming in de hand, ze wakkert onlustgevoelens en strijd aan en verhindert communicatie.