Evolutietheorie en godsdiensten
Charles Darwin en geleerden na hem, hebben de evolutietheorie ontwikkeld tot een theorie die alleen maar kan concluderen dat alle levensvormen zoals we die nu kennen, het gevolg zijn van reeksen toevalligheden. Toevallig ontstonden er individuele dieren, planten enz. die geschikter waren om te overleven in hun omgeving dan andere van dezelfde soort, waardoor die soort zich meer aan die omgeving ging aanpassen. Andere individuen lukte dat minder of niet, en stierven uit. Drie bedreigingen moeten alle individuele schepselen het hoofd bieden: de natuur, roofdieren en ziektekiemen (die dus eigenlijk ook roofdieren of parasieten zijn). Deze bedreigingen doen zich overal in allerlei vormen in meer of mindere mate voor, en alle aanpassingen moeten dus de soort bestand maken tegen, of profijt leren trekken van, levende wezens, microben en natuurlijke omstandigheden zoals bodemgesteldheid, temperatuur e.d. in de omgeving. De soorten die daarin slagen, overleven, de soorten en individuen die dat niet lukt, gaan te gronde.
We moeten volgens de evolutietheorie afleren om te denken in termen van doelgerichtheid, nuttigheid, planmatigheid enzovoort in de natuur. De natuur heeft geen doel dat wij als mensen kunnen waarnemen.. Een mooi voorbeeld daarvan zijn de tepels op de mannenborst. Die dienen geen enkele functie, hoe hard sommige onderzoekers er ook naar gezocht hebben. De verleiding om te denken in die termen is erg groot, mensen vinden het makkelijk om aan te nemen dat alles in de natuur een functie heeft, en als die niet meteen waarneembaar is, er dan ook naar te zoeken.
Natuurlijk heeft de evolutie van de soorten geleid tot een systeem waarin alles “een functie heeft”: vogels verzamelen takjes om een nest te bouwen, het hart is er om bloed rond te pompen, pijn heeft als functie ons te waarschuwen voor beschadiging van het lichaam, enzovoort. Het is moeilijk aan te nemen, dat al deze nuttige uitwerkingen het gevolg zijn van een miljarden jaren durend proces van vallen en opstaan. We kunnen ons immers ook geen voorstelling maken van hoe lang een miljard jaar duurt. Toch zijn er ook voorbeelden van zeer snelle evolutie, waarin we duidelijk kunnen zien hoe soort-aanpassing verloopt. Fruitvliegjes en bacteriën worden in laboratoria blootgesteld aan wisselende omstandigheden, waardoor dankzij de snelle voortplanting verandering in soort waargenomen kan worden. En denk ook aan de strijd tegen virussen en bacteriën, die maar enkele jaren nodig hebben om zich aan te passen aan onze bestrijdingsmiddelen en dan in een gemuteerde versie weer opduiken, soms gevaarlijker dan de vorige versie.
Enkele malen is geprobeerd om deze evolutietheorie ook toe te passen op de menselijke wereld, zoals de ontwikkeling van ideeën en door mensen bedachte systemen, zoals organisaties. De geschiedenis van de mens, de concurrentiestrijd tussen bedrijven en machtspolitieke gevechten en samenwerkingsvormen geven daartoe aanleiding. We zien dan, dat net als in de natuur, die ideeën en organisatie- en samenlevingsvormen overleven en succes hebben, die het beste aansluiten bij de omgeving van andere ideeën en andere samenlevings- en organisatievormen.. En tot onze verrassing merken we, dat zelfs wapengeweld en oorlogsoverwinningen niet in staat zijn om dat evolutieproces tegen te houden, op lange termijn wel te verstaan.
Een cruciale rol hierbij vervult de wetenschap, zoals we die nu kennen en zoals ze zich sinds de tijd van de Romeinen in het westen heeft ontwikkeld. De mens, die (zoveel als mogelijk is) afstand neemt van zichzelf, van de eigen vooringenomenheden en emoties, en zijn zintuigen gebruikt als waarnemingsinstrument, met wiskunde en waarschijnlijkheidsrekening als hulpmiddelen.
De wetenschap is op zichzelf ook een ideeën- en organisatiesysteem temidden van andere ideeënsystemen en organisatievormen., die zich bedreigd kunnen voelen, denk maar aan vorsten en religie. Vorsten en staten kunnen de wetenschap voor eigen doelen aanwenden, en dat zijn dikwijls niet de doelen die de eigen bevolking het meest dienen, maar de overleving en het succes van het vorstenhuis of de staatsvorm. Zo zijn bijvoorbeeld mensen in oosterse landen erg goed in mathematische wetenschappen, maar veel minder in psychologie en andere menswetenschappen: oosterse staten hebben meer belang bij de beta-wetenschappen dan bij de menswetenschappen. Zo zijn bijvoorbeeld mensen uit de meeste Afrikaanse landen erg goed in het leggen en onderhouden van contacten en relaties, en veel minder goed in het zich als individu handhaven in een anonieme stad, of het kiezen van de juiste man op de juiste plaats in een bedrijf. Dat laatste is slechts goed mogelijk in westerse landen, waar de ontwikkeling en maatschappelijke groei van de wetenschappen in het verleden heeft plaatsgevonden.
Laten we na deze korte inleiding de godsdiensten eens nader bekijken.
Godsdiensten zijn denksystemen die inspelen op de behoefte van de mens om zichzelf een beredeneerde plaats geven in de wereld om hem heen. Er zitten twee mentale eigenschappen in deze definitie (die eigenlijk geen complete definitie is) die strijdig zijn met elkaar: namelijk “beredeneerde” en “wereld om hem heen”. De wereld om je heen ervaar je niet als een computer of robot, maar als gevoelswereld. Je hebt een bepaald karakter, met dingen die je leuk, mooi, aantrekkelijk, of juist lelijk, afstotend en saai vindt. In ieder mens zijn deze verschillend, en kunnen in de loop van de tijd veranderen. De cultuur waarin je leeft en de opvoeding (of het gebrek daaraan) zijn van grote invloed op het leerproces waarin je dingen voelt zoals je ze voelt. Het eerstgenoemde element in de definitie, “beredeneerd” geeft aan dat je die gevoelens probeert te beredeneren. Want zonder die beredenering, of liever gezegd “zingeving” heb je het gevoel dat je niet meer weet waar je mee bezig bent, het is als het ware een soort automatisme. Je vindt jezelf prima, en geen doelloos dolend wezen in het leven van alledag. Alles moet een doel hebben, of een reden.
Dat doel en die reden biedt de godsdienst. De wereld is niet zoals zij is, maar gewild, door een hogere macht. Een hogere macht, want geen mens kan het laten stormen en geen mens kan een zee maken of bergen, of bomen laten groeien, enzovoort enzovoort. Wijzelf zijn het product van onze voorouders, en we weten dat die zichzelf ook niet hebben gemaakt. Noodlot of geluk dat ons overkomt, en waarvoor wijzelf geen vinger hebben uitgestoken om het te veroorzaken, moet ergens anders vandaan komen. We hoeven ons niet eens de vraag te stellen waarom de wereld is zoals ze is, we hoeven alleen maar aan te nemen dat alles een oorzaak heeft met een vooropgezet doel. Het nare is nu, dat we die oorzaken niet kunnen zien of vinden, de hogere machten laten zich niet zien. Het is dus wel duidelijk dat we ze maar beter te vriend kunnen houden, want dat ze machtig zijn is wel gebleken en blijkt elke dag opnieuw.
Dan staat er iemand op die op een of andere manier (meditatie, openbaring) contact heeft gehad met de hogere machten. Of wij menen aan sommigen onder ons te zien dat zij goed met de hogere machten kunnen opschieten. Want we zijn mensen, nietwaar, en mensen leggen er zich niet zomaar bij neer dat ze iets niet kunnen beïnvloeden. De hogere machten moet je te vriend houden en dat kan alleen door die dingen te doen die zij graag zien, en die dingen te laten die zij verafschuwen. Vaak zijn dat dingen die wij zelf ook wel minder graag zien zoals stelen, zomaar doden van bekenden en familieleden, liegen, bedriegen, overspel, mishandeling enzovoort. En wat wij ook graag zien is hulpvaardigheid, je aanpassen zoals je mening opschorten, vrijgevigheid, vriendelijkheid, gastvrijheid, je verantwoordelijkheid nemen voor je kinderen en ouders, en ook voor je verdere familie, trouw zijn, enzovoort. Een hogere macht die ons beveelt te stelen of te moorden, dat zou kunnen, want die dingen gebeuren gewoon ook, maar dat noemen we liever een kwade macht, die “bezworen” moet worden, d.w.z. wel te vriend houden, maar op zodanige manier dat hij onze deur voorbijgaat.
(wordt vervolgd)
No comments:
Post a Comment